Een bijzondere allemansvriend in het Haagse 1929

Een groep Hagenaren, jong en oud, stond opgewonden naar de stationsklok te turen, die eerste novemberzaterdag van 1929. De temperatuur raakte bijna het vriespunt en de zon, die die dag was doorgebroken, was al weer ondergegaan. Onder de wachtenden waren de achttienjarige schrijver Rico Bulthuis, zijn vader Hendrik en het pacifistische echtpaar Jan en Julia Isbrücker. Allen hadden van hun vrienden in Oost-Europa enthousiaste verhalen gehoord over de verwachte passagier.

Met de trein van 19:53 uit Riga kwam die avond de Hongaars-Roemeense priester Andreo Cseh aan op Station Den Haag, dat we nu kennen als Station Hollands Spoor. Cseh was internationaal bekend geworden als Esperanto-docent. Esperanto, een kunsttaal zonder land, zonder overingenomenheid, zonder partij. Het was juist daarom dat die taal in het interbellum zo populair geworden was: een instrument om elkaar te begrijpen, in een wereld waar zo veel wantrouwen heerst. Cseh was een didactisch vernieuwer in zijn soort: hij had een directe methode bedacht voor Esperanto-onderwijs, waarmee hij overal ter wereld de taal zouden kunnen onderwijzen, zonder daarvoor de plaatselijke landstaal te kennen. Eén zo’n cursus stond meteen gepland voor zaterdag aanstaande, in een sociëteit aan het Prins Hendrikplein.

Verschillende redevoeringen vergezelden deze cursus. Eén van de sprekers was Johanna Westerman, de tweede vrouw ooit in de Nederlandse Tweede Kamer. Zij had al vaker gepleit voor het nut van het Esperanto voor de internationale vredesbeweging. Een andere redenaar was Clara Mulder van de Graaf-de Bruyn, een bekend feministe die had gepleit voor het vrouwenkiesrecht, en nu in 1929, twaalf jaar na de invoering daarvan, streed ze voor een Vrouwenpartij. Verder spraken de gemeentelijke onderwijsinspecteur, een bankdirecteur en een taalkundige. De zaal was bomvol; zo vol dat niet iedereen erin paste. Het zou dan ook niet bij deze ene bijeenkomst kunnen blijven.

Die week en de vele weken die erop volgden, stonden in het teken van deze cursussen voor dit burgerlijke en middenstandspubliek. Andreo Cseh gebruikte in zijn cursus een universele humor en zijn enthousiasme over de taal was aanstekelijk. Het werd al snel duidelijk dat Cseh hier in Nederland zou moeten blijven; dat er een werkruimte moest komen waaruit het alles geregeld kon worden. Niet alleen moesten er cursussen worden georganiseerd; ook moesten er meer Cseh-docenten worden opgeleid. Julia Isbrücker stelde voor om een organisatie hiervoor op te richtten. Op 24 mei 1930 gebeurde dit en het bestaat nog steeds: het Internationaal Esperanto-Instituut.

Ons instituut heeft dus een lange geschiedenis. Het resideert al sinds de jaren dertig aan de Riouwstraat, in nummer 172. Cseh legde de fundatie met zijn cursussen, die hij voor het eerst leidde in de vroege jaren twintig, in zijn thuisland, voor de arbeiders van een Roemeense industriestad. Hier geen middenstandspubliek, maar volkse werklui uit de plaatselijke Duitse, Hongaarse en Roemeense taalgemeenschappen. Al deze arbeiders kwamen samen in hetzelfde vakbondslokaal, zonder gemeenschappelijke taal en zonder — door de oorlogen en revoluties verzwolgen — lesmateriaal.

Een allemansvriend, dat was Andreo Cseh, van arbeiders tot parlementariërs. Wij, van het Internationaal Esperanto-Instituut, waarborgen dat erfgoed, nog altijd op Riouwstraat 172.
 

Ward de Kock

Ward de Kock blogt voor en namens het Internationaal Esperanto-Instituut in Den Haag. Zie ook https://www.bewustdenhaag.nl/persoonlijke-groei/opleiding-en-training/2686/esperanto-brug-tussen-alle-culturen.

Plaats hier je reactie!


Je bericht wordt verzonden...